De Vikingen leefden in Scandinavië. Ze woonden in kleine boerderijen en leefden van de opbrengst van rogge, tarwe, gerst, haver en groente. Ook hielden ze runderen en schapen en ze visten in de rivieren en fjorden. De bewoners zaten vaak bij elkaar om te eten, dobbelen en elkaar verhalen te vertellen. De verhalen gingen vaak over helden of goden. Goden zoals Odin (de belangrijkste god) en Thor (de populairste god). De Vikingen hadden vaak slaven die het werk op de boerderij deden,want de Vikingen waren zelf karls (vrije mannen).

De opbrengst van de landbouwproducten was te weinig om het volk te voeden. Daarom gingen Vikinghoofdmannen aan het eind van de 8^ste eeuw met hun strijders op zoek naar nieuwe landbouwgronden en rijkdom.

De Vikingschepen waren gemaakt van smalle, buigzame planken. Meestal werden de schepen voordgedreven door roeiers en een groot vierkant zeil. Daarmee konden ze zich snel voortbewegen. Aan het eind van de 8^ste eeuw vielen ze West-Europa aan. Ze moordden, staken gebouwen in de fik en plunderden. Kerken waren een gelieft doel omdat daar meestal gouden kruisen hingen. Ook namen ze slaven mee. De Vikingen vielen niet alleen Europa aan maar ook Groenland (in 982) en Noord-Amerika.




Door: Jasper.